Conditie

Conditie

Conditie

Ik heb een hond, ben jarenlang plattelander geweest, vroeger was mijn fiets mijn beste vriend, ik heb een gedegen militaire achtergrond, ik ben nog gezond van lijf en leden, dus met mijn conditie zit het wel snor.
Dacht ik.

k werd gevraagd door een stel, Joop en Clarissa, van begin dertig, Ibiza-types, om hen te begeleiden bij het bekijken van een woning die in een andere plaats bij een andere makelaar te koop stond. Dat zijn leuke klusjes. Ik noem ze Ibiza-types omdat ze wat vrije vogels-achtigs hadden. Allebei het haar wat te lang, kleding niet van een doorsnee winkel, een huidskleur die veel buitenlucht verried. Een stel dat zich bewoog buiten de gebaande paden, maar wél in het volledige besef van het hier en het nu.
Ik stond met de verkopende makelaar Janssen al even voor het te koop staande pand te babbelen, want mijn cliënten waren er nog niet. Ik kende mijn collega niet, dus het was een beetje koetjes en kalfjes. Ik zei hem dat ik de omgeving wel mooi vond, wat hij beaamde. Hij wees naar de lucht en voorspelde dat we het niet droog zouden houden, wat ik weer bevestigde. Hij vroeg waar ik woonde, wat ik vertelde, en ik vroeg waar hij woonde, wat hij onthulde. Geanimeerdheid troef.

Gelukkig, daar kwamen mijn cliënten, maar een kwartier te laat. Ze hadden allebei een gezond gezicht op een gezond lijf. ‘Wij zijn komen lopen’, zei de man. Ik antwoordde: ‘Ik ook’ en wees naar de parkeerplaats waar mijn auto stond tot de plaats waar wij stonden te wachten. ‘Neehee’, lachte de hippie, want daar deed hij me aan denken. ‘Wij wonen dertien kilometer verderop’.
‘Dat is ook zo, een aardige tippel’, complimenteerde ik ze.
‘Half drie hadden we toch afgesproken?’ vroeg de andere makelaar wat narrig. Mijn hippie antwoordde: ‘De indianen zeggen altijd tegen de blanke man: jullie hebben klok en horloge, wij hebben de tijd. Wij voelen ons verwant aan indianen’.
‘Jaja’, bromde mijn collega. ‘Zullen we gaan?’

Het pand dat de twee wandelaars op het oog hadden, was groot. Leeg en vier verdiepingen groot. ‘Het is van vroeger uit -jaren dertig- oorspronkelijk gebouwd als een pension’, legde mijn collega uit. ‘In de oorlog is het gevorderd geweest door de Duitse bezetter, die er her en der wat aan- en bijbouwde. Zij hadden er hun administratie in ondergebracht en u weet hoe een Duitse administratie eruitziet: veel en grondig’. Dat wist ik niet maar nam het onmiddellijk aan.
Hij deed de deur open en we kwamen in een ruime hal met twee trappen naar boven, een links en een rechts. Aan het begin van beide trappen waren deuren en recht voor ons uit waren er drie naast elkaar.
‘Jij links, ik rechts?’, vroeg Clarissa aan haar Joop en voordat we het doorhadden waren ze met twee, drie sprongen al boven op de balustrade beland.
‘Jij links, ik rechts?’, zei ik tegen collega Janssen, en begon traptree-voor-traptree de weg omhoog. Het kostte mij moeite, bemerkte ik. Nu al, en we moesten het hele huis nog door. Het was het grootste huis dat ik ooit heb bezocht. Trapje hier, deurtje daar, kamertje zus, ruimtetje zo. Er kwam geen einde aan. Ik was mijn klanten en mijn collega-makelaar allang kwijt. Ik zag ze niet en hoorde ze niet. Ik kwam in een gang met zijdeuren, en verwachtte elk moment Jack Nicholson met een bijl die een tweeling van zes jaar achtervolgt (‘Here’s Johnny!’). Op goed geluk deed ik een deur open en zag een huiskamer met een tafel en een paar stoelen. Ik ging zitten, uithijgen. Er ging achter mij onverwacht een deur open, ik schrok, Clarissa kwam binnen, fit als een hoentje. ‘Haai, heb je Joop gezien?’ En zonder op mijn antwoord te wachten was zij hem alweer gevlogen. Ik dwong mezelf te gaan staan en zocht de weg naar beneden. Daar stonden Joop en Clarissa ADHD-ig op me te wachten.

‘Ik word oud’, ademde ik een zware waarheid.
Joop had zijn reactie al klaar: ‘Yoko Ono, de vrouw van Beatle John Lennon, zei eens: Sommige mensen zijn oud op hun achttiende, anderen zijn jong op hun negentigste’.
Ondertussen had de verkoopmakelaar zich ook bij ons gevoegd. Hij had zijn portie beweging voor die maand ook al gehad, zag ik. ‘Zullen we nog een rondje?’ vroeg Joop aan Clarissa. Ze keken mekaar aan en wég waren ze weer. De verkoopmakelaar vertrok. ‘Gooi de deur maar achter je in het slot’, zei hij tegen mij. Ik bleef beneden in de hal wachten. Ik kon eerlijk gezegd ook geen stap meer zetten. Ik had de fitheid, zoals Willem van Hanegem ooit omschreef, van een postbode op Terschelling. Ik verlangde naar een bad in mijn eigen huis. Morgen, ja morgen, dan zou ik wat aan mijn conditie gaan doen.